maandag 4 januari 2016

Non scolae, sed vitae

Vijf minuten voor de bel van het zevende uur. Het is mijn laatste les van het jaar 2015. Wat er in mij vaart weet ik niet, maar ik vraag mijn Atheneum 6 leerlingen nog even dit: “Wat vinden jullie eigenlijk van dit vak?” 
(Ze hebben Kunst Beeldend van mij, en we zitten in de afrondende fase van een project, vlak voor de kerstvakantie.)

De antwoorden die ik krijg zijn verrassend en oprecht: ze beschrijven exact de Grote Doelen die ik in mijn vak nastreef. “Vooral de afgelopen maanden heb ik veel over het leven enzo geleerd,” zegt N1., de filosoof van het stel. De anderen knikken instemmend. Ik denk eerst dat ze sociaal wenselijk reageren – de bel gaat immers zo – maar dat blijkt niet het geval te zijn. Sterker nog: ze nemen er eens goed de tijd voor. 
Na een kwartier zitten we er nog. “Ik ben op een andere manier naar dingen gaan kijken. Naar kunst, maar ook naar andere dingen in de wereld”, zegt N2., de stilste. 
“Ja en hoe je zelf over dingen denkt. Maar dan echt. Waar je staat,” vult T. aan, de meest bedachtzame. Ik geloof haast mijn oren niet. 
Dat we het over echte dingen hebben in mijn klasje zie ik wel. Dat ze inmiddels in staat zijn hun eigen trajecten uit te stippelen en daar goed over kunnen praten, zie ik tot mijn grote genoegen ook. Dat daar dan ook nog eens prima werkstukken uit voortrollen maakt mij tot nu toe uiterst tevreden. Maar dat ze op dit niveau tot de kern van leren komen, had ik niet durven dromen. ‘Non scolae sed vitae’: niet voor de school, maar voor het leven. Zo zou je willen dat leerlingen over de hele linie naar hun eigen schoolcarrière kijken.
“Mevrouw, soms heb ik zó’n hekel aan u,” vervolgt A. met haar innemende grijns, en verslikt zich in de kruimels van haar zoveelste kerstkransje wanneer ze haastig vervolgt: “…maar nu niet hoor!” Ik hoef niet te vragen waarom: “Ja, u gaat soms maar door met het stellen van die vragen waar ik de les ervoor ook mee worstelde en dan heb ik te weinig gedaan en het zijn echt goeie vragen, maar het is soms behoorlijk confronterend. Die vragen en ook dat ik dan niet doe wat ik had moeten doen.”
L. vervolgt: “Je kan je nergens achter verschuilen. Je moet het allemaal helemaal zelf doen. Dus als het lukt is het te gek, maar als je er nog niet uit bent is het behoorlijk frustrerend.” En L. kan het weten, want ze is een keiharde werker.
Ze zijn het er tenslotte over eens dat dit vak veel tijd kost en dat je behoorlijk in de problemen komt als je het niet bijhoudt allemaal. Maar vooral dat veel meer mensen het zouden moeten volgen. Omdat je hier echt dingen leert die ertoe doen. Zou dit niet voor alle vakken moeten gelden?

Ik sluit 2015 licht verdwaasd af: was dat echt wat ze zeiden, die leerlingen van mij? 
Beter dan dit kan ik het niet formuleren. En ik denk op de fiets naar huis: dit zouden we veel vaker moeten doen. Gewoon, op de man af aan onze leerlingen vragen ‘wat ze er nu eigenlijk van vinden’. Zonder enquêtes, zonder formats, zonder een van tevoren bedacht reflectief leerdoel met al dan niet een inspectiebezoek, een 360 graden review of beoordelingsgesprek in het vooruitzicht. Maar gewoon met ze praten, over de vraag wat ze eigenlijk leren hier. En of dat ertoe doet. Daar kunnen we zelf nog een boel van opsteken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten