woensdag 6 januari 2016

IJzelvrij

Schaatsen op straat is best leuk. En een onverwacht dagje weer doen of het vakantie is ook. Dat is niet zo moeilijk, want eergisteren wás het nog vakantie. Ik weet zeker dat mijn dochters hun leven lang onthouden dat ze de enigen op straat waren – met slee en rode wangen. Maar ze willen morgen wel graag weer naar school. C. die acht is zei: ”Ik heb zin in de les!” En haar zus van tien: “Ik was net klaar met vakantie en nou beginnen we niet echt. Dat is stom.”
Ok. Mijn basisschoolkinderen willen dus naar school. Maar in het whatsappgroepje van mijn 4-atheneum-mentorklas waren er nul leerlingen die ervan baalden dat ze vandaag niet naar school hoefden te komen. En dat is een eufemisme. Terwijl het toch ook een feit is dat pubers hun school als natuurlijke sociale omgeving wel dégelijk waarderen. Maar meer om de online communicatie met hun soortgenoten live voort te kunnen zetten en niet vanwege datgene wat er eigenlijk zou moeten plaatsvinden. Leren.

Dus. Wat gaat er mis tussen het 10e en 13e levensjaar? Wanneer beginnen kinderen géén zin meer te hebben in de les? En waarom hebben ze dat dan eigenlijk niet? Waarom is het opeens stoer om te zeggen dat school stom is? En leren saai? We weten namelijk al lang dat kinderen van nature willen leren – altijd en overal. Sterker: álle mensen willen van nature leren. De vraag is natuurlijk óf leerlingen op een middelbare school eigenlijk wel zoveel leren. Of beter: of ze genóég leren en of ze de goede dingen leren. (En dan heb ik het niet over de ‘verborgen curricula’ en de ‘sociaal-economische reproductie’ waarvan we ons vanaf de krietiese jaren ’70 al bewust zijn. En waar we ons natuurlijk nog steeds aan schuldig maken.)

De vraag stellen is hem beantwoorden. Ik denk het niet. Misschien zouden we deze vraag aan leerlingen zelf moeten voorleggen. Natuurlijk: je kan niet overzien wat je niet weet, dus leerlingen de inhoud van het onderwijs laten bepalen is absurd. Maar je kan wel als overheid, als school, als docent aan leerlingen vragen of ze datgene wat ze leren relevant vinden – meer dan we nu doen. Voor hun leven, nu of later; dat kunnen ze prima inschatten. En ze snappen ook heus wel dat het soms nog niet zo interessant is wat je moet leren, maar dat je bepaalde dingen toch moet weten en kunnen.
Wij, docenten, belijden met de mond dat we rekening houden met de belevingswereld van de leerling: we maken inschattingen van de beginsituatie, zoeken een betekenisvolle invalshoek voor de stof van vandaag, actualiseren de zaak met YouTubefilmpjes en in het beste geval vragen we aan het eind van de les ook nog: ‘Wat heb je geleerd in het afgelopen uur?’ Met een beetje mazzel komt daar een bevredigend antwoord uit – als ze je een beetje gunstig gezind zijn. Leerlingen weten ook heus wel wat ze hadden moeten of kunnen leren in een reguliere les – ze zijn niet gek. Maar de échte vraag naar de relevantie blijft uit. Ik weet eerlijk gezegd niet wat voor soort antwoord ik zou krijgen: confronterend wellicht, maar wie weet juist heel inspirerend.

Ik weet inmiddels wel wat ik morgen ga doen. Als de bussen en treinen morgenochtend na tien uur weer rijden en ik mag weer naar school, ontmoet ik leerlingen die ondanks een dag vrij en de eerste uren uitslapen teleurgesteld zijn dat ze niet nóg een dagje vrij hebben. ‘Moeten we vandaag echt weer aan het werk?’ En dán ga ik ze de vraag stellen: “Hé jongens, wat zou je nou eigenlijk écht wíllen leren op school?” Ben benieuwd. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten