zondag 31 januari 2016

Open

De beste vorm van teambuilding op een school is een Open Dag op zaterdag. Natuurlijk: het is een aanslag op je weekend, zeker als er nog stapels toetsen liggen. Maar te kleine klasjes betekent eenvoudigweg minder uren volgend jaar. Dus het moet, en het moet goed en uiteindelijk is het maar eens per jaar. En het is alweer voorbij. Maar ik moest wel een week bijkomen. Misschien ook omdat er in de week ná die Open Dag een studiedag (twee workshops gegeven) én een brugklasvoorstelling (decors gemaakt) volgden. Best veel. Best onhandig.

Toch levert zo’n obligate exposure iets waardevols op, constateer ik, nu ik terug kijk op de afgelopen week. Het werkt namelijk. Als je maar vaak genoeg met overtuiging zegt (en dat kán een beetje docent) dat je school fantastisch is in het begeleiden van kinderen, dat de ‘unique selling point’ (want ja, Open Dagen zijn een marketing tool) van je school bestaat uit het meest uitgebreide mentoraat van de stad, dan geloof je het zelf. Dat je die kids écht helpt. Om te leren kiezen uit het overstelpende aanbod van het leven. Met erachter komen wie ze zijn, wat hen onderscheidt van hun klasgenootjes. Met de vraag wat ze zouden willen doen in deze wereld. Je realiseert je dat je écht goede gesprekken met ze voert. Soms in een gepland mentorgesprek, maar veel vaker nog ongepland, tussen neus en lippen door:  op de gang wanneer ze iets opzoeken op de computer, tijdens het uitleggen van tweepuntslijnperspectief, in de pauze bij het kopieerapparaat, bij het afsluiten van je lokaal aan het eind van de dag. Over hun beroepskeuze – waar ze veel te vroeg over moeten nadenken. Over het belang van geld verdienen –  of dat je misschien beter je hart kan volgen, tegen de klippen op. Over een extra vak in een profiel – waar ook de decaan nog niet aan gedacht had. Over een vervolgopleiding die je ouders niet zien zitten – maar die voor jou de eerste stap is op weg naar je droom.
Je gelooft het. Omdat het zo is: mijn school is een school met een groot pedagogisch hart. En op die verrekte Open Dag zie je dat je leerlingen het niet alleen óók geloven, maar het laten zien. Ze zijn open, enthousiast, onvermoeibaar en dus de beste reclame voor je school. Want ze voelen zich gezien, gehoord en thuis. Je ziet bovendien dat je collega’s het ook geloven. En uitdragen. Soep en broodjes na: effectiever (en goedkoper) kan je teambuilding niet krijgen.

Als ik in de week na die Open Dag een Zembla-uitzending zie over groeiende lerarentekorten, structurele werkdruk, dalende resultaten op de PISA-ranglijst en miljoenen extra’s voor onderwijs die niet bij de docent terecht zijn gekomen, dreigt alles wat open stond, dicht te klappen. En als ik de niet geslonken bult dossiers aanschouw, mijn lijst met toegenomen werkzaamheden bekijk en ik het onaangetaste ‘must read’ boek voor de vierde week op rij terzijde schuif, weet ik dat mentale uitholling altijd op de loer ligt. Hoe lang hou je het vol om te accepteren dat je elke dag een aantal essentiële dingen niet zal doen omdat je er niet aan toekomt?
Ik realiseer me echter ook dat ik - net als die collega's - de enige ben die mijn eigen pedagogische luiken open kan houden (soms tegen beter weten in). Omdat ik morgen een onverwacht gesprekje heb met een leerling, die ik misschien een klein beetje verder heb geholpen. 

woensdag 6 januari 2016

IJzelvrij

Schaatsen op straat is best leuk. En een onverwacht dagje weer doen of het vakantie is ook. Dat is niet zo moeilijk, want eergisteren wás het nog vakantie. Ik weet zeker dat mijn dochters hun leven lang onthouden dat ze de enigen op straat waren – met slee en rode wangen. Maar ze willen morgen wel graag weer naar school. C. die acht is zei: ”Ik heb zin in de les!” En haar zus van tien: “Ik was net klaar met vakantie en nou beginnen we niet echt. Dat is stom.”
Ok. Mijn basisschoolkinderen willen dus naar school. Maar in het whatsappgroepje van mijn 4-atheneum-mentorklas waren er nul leerlingen die ervan baalden dat ze vandaag niet naar school hoefden te komen. En dat is een eufemisme. Terwijl het toch ook een feit is dat pubers hun school als natuurlijke sociale omgeving wel dégelijk waarderen. Maar meer om de online communicatie met hun soortgenoten live voort te kunnen zetten en niet vanwege datgene wat er eigenlijk zou moeten plaatsvinden. Leren.

Dus. Wat gaat er mis tussen het 10e en 13e levensjaar? Wanneer beginnen kinderen géén zin meer te hebben in de les? En waarom hebben ze dat dan eigenlijk niet? Waarom is het opeens stoer om te zeggen dat school stom is? En leren saai? We weten namelijk al lang dat kinderen van nature willen leren – altijd en overal. Sterker: álle mensen willen van nature leren. De vraag is natuurlijk óf leerlingen op een middelbare school eigenlijk wel zoveel leren. Of beter: of ze genóég leren en of ze de goede dingen leren. (En dan heb ik het niet over de ‘verborgen curricula’ en de ‘sociaal-economische reproductie’ waarvan we ons vanaf de krietiese jaren ’70 al bewust zijn. En waar we ons natuurlijk nog steeds aan schuldig maken.)

De vraag stellen is hem beantwoorden. Ik denk het niet. Misschien zouden we deze vraag aan leerlingen zelf moeten voorleggen. Natuurlijk: je kan niet overzien wat je niet weet, dus leerlingen de inhoud van het onderwijs laten bepalen is absurd. Maar je kan wel als overheid, als school, als docent aan leerlingen vragen of ze datgene wat ze leren relevant vinden – meer dan we nu doen. Voor hun leven, nu of later; dat kunnen ze prima inschatten. En ze snappen ook heus wel dat het soms nog niet zo interessant is wat je moet leren, maar dat je bepaalde dingen toch moet weten en kunnen.
Wij, docenten, belijden met de mond dat we rekening houden met de belevingswereld van de leerling: we maken inschattingen van de beginsituatie, zoeken een betekenisvolle invalshoek voor de stof van vandaag, actualiseren de zaak met YouTubefilmpjes en in het beste geval vragen we aan het eind van de les ook nog: ‘Wat heb je geleerd in het afgelopen uur?’ Met een beetje mazzel komt daar een bevredigend antwoord uit – als ze je een beetje gunstig gezind zijn. Leerlingen weten ook heus wel wat ze hadden moeten of kunnen leren in een reguliere les – ze zijn niet gek. Maar de échte vraag naar de relevantie blijft uit. Ik weet eerlijk gezegd niet wat voor soort antwoord ik zou krijgen: confronterend wellicht, maar wie weet juist heel inspirerend.

Ik weet inmiddels wel wat ik morgen ga doen. Als de bussen en treinen morgenochtend na tien uur weer rijden en ik mag weer naar school, ontmoet ik leerlingen die ondanks een dag vrij en de eerste uren uitslapen teleurgesteld zijn dat ze niet nóg een dagje vrij hebben. ‘Moeten we vandaag echt weer aan het werk?’ En dán ga ik ze de vraag stellen: “Hé jongens, wat zou je nou eigenlijk écht wíllen leren op school?” Ben benieuwd. 

maandag 4 januari 2016

Non scolae, sed vitae

Vijf minuten voor de bel van het zevende uur. Het is mijn laatste les van het jaar 2015. Wat er in mij vaart weet ik niet, maar ik vraag mijn Atheneum 6 leerlingen nog even dit: “Wat vinden jullie eigenlijk van dit vak?” 
(Ze hebben Kunst Beeldend van mij, en we zitten in de afrondende fase van een project, vlak voor de kerstvakantie.)

De antwoorden die ik krijg zijn verrassend en oprecht: ze beschrijven exact de Grote Doelen die ik in mijn vak nastreef. “Vooral de afgelopen maanden heb ik veel over het leven enzo geleerd,” zegt N1., de filosoof van het stel. De anderen knikken instemmend. Ik denk eerst dat ze sociaal wenselijk reageren – de bel gaat immers zo – maar dat blijkt niet het geval te zijn. Sterker nog: ze nemen er eens goed de tijd voor. 
Na een kwartier zitten we er nog. “Ik ben op een andere manier naar dingen gaan kijken. Naar kunst, maar ook naar andere dingen in de wereld”, zegt N2., de stilste. 
“Ja en hoe je zelf over dingen denkt. Maar dan echt. Waar je staat,” vult T. aan, de meest bedachtzame. Ik geloof haast mijn oren niet. 
Dat we het over echte dingen hebben in mijn klasje zie ik wel. Dat ze inmiddels in staat zijn hun eigen trajecten uit te stippelen en daar goed over kunnen praten, zie ik tot mijn grote genoegen ook. Dat daar dan ook nog eens prima werkstukken uit voortrollen maakt mij tot nu toe uiterst tevreden. Maar dat ze op dit niveau tot de kern van leren komen, had ik niet durven dromen. ‘Non scolae sed vitae’: niet voor de school, maar voor het leven. Zo zou je willen dat leerlingen over de hele linie naar hun eigen schoolcarrière kijken.
“Mevrouw, soms heb ik zó’n hekel aan u,” vervolgt A. met haar innemende grijns, en verslikt zich in de kruimels van haar zoveelste kerstkransje wanneer ze haastig vervolgt: “…maar nu niet hoor!” Ik hoef niet te vragen waarom: “Ja, u gaat soms maar door met het stellen van die vragen waar ik de les ervoor ook mee worstelde en dan heb ik te weinig gedaan en het zijn echt goeie vragen, maar het is soms behoorlijk confronterend. Die vragen en ook dat ik dan niet doe wat ik had moeten doen.”
L. vervolgt: “Je kan je nergens achter verschuilen. Je moet het allemaal helemaal zelf doen. Dus als het lukt is het te gek, maar als je er nog niet uit bent is het behoorlijk frustrerend.” En L. kan het weten, want ze is een keiharde werker.
Ze zijn het er tenslotte over eens dat dit vak veel tijd kost en dat je behoorlijk in de problemen komt als je het niet bijhoudt allemaal. Maar vooral dat veel meer mensen het zouden moeten volgen. Omdat je hier echt dingen leert die ertoe doen. Zou dit niet voor alle vakken moeten gelden?

Ik sluit 2015 licht verdwaasd af: was dat echt wat ze zeiden, die leerlingen van mij? 
Beter dan dit kan ik het niet formuleren. En ik denk op de fiets naar huis: dit zouden we veel vaker moeten doen. Gewoon, op de man af aan onze leerlingen vragen ‘wat ze er nu eigenlijk van vinden’. Zonder enquêtes, zonder formats, zonder een van tevoren bedacht reflectief leerdoel met al dan niet een inspectiebezoek, een 360 graden review of beoordelingsgesprek in het vooruitzicht. Maar gewoon met ze praten, over de vraag wat ze eigenlijk leren hier. En of dat ertoe doet. Daar kunnen we zelf nog een boel van opsteken.