Sinds twee weken heb ik Carla in de klas. Een uurtje per
week, in mijn Atheneum 4 kunstclubje. Carla is grappig, slim, goedlachs, een
gangmaker. Ze houdt van uitgaan, haar hond, chillen met haar vrienden. Ze wil
graag studeren en later een leuke baan. Tot zover geen schokkend puberprofiel.
Maar Carla komt uit Homs, Syrië, en is in oktober samen met haar broer naar
Nederland gevlucht. Ja, in zo’n rubber bootje. En nee, haar ouders konden niet
mee: te duur, te ingewikkeld. Het is moeilijk dat ze daar nog zijn en ze mist
ze. Sinds Carla op de noodopvang in Groningen verblijft, gaat ze naar school.
Ze fietst samen met andere pubers uit Syrië, Afghanistan en Eritrea elke dag
naar mijn school: de reguliere ISK (Internationale Schakelklas) zit namelijk
vol.
We zijn net begonnen en we trekken samen op: mijn veertien kunstleerlingen
uit Atheneum 4 en Carla en haar klasgenoten. Soms zijn het er veertien, soms
zijn het er twintig: soms moeten er mensen naar Ter Apel voor een stempel of
een medische keuring, soms is het te mistig om te fietsen. Maar wie er is, is
er en doet mee.
De les is in het Nederlands (want dat moeten de ISK-ers leren),
in het Engels (want een aantal spreekt dat het beste) en in het Arabisch (want
Mohamed, een gevluchte Syrische docent Engels, vertaalt mijn instructie vanuit
het Engels in het Arabisch). We hebben kennisgemaakt en aan elkaar verteld wat ‘thuis’
betekent. Dat was voor de meeste leerlingen – ongeacht hun herkomst – behoorlijk
vergelijkbaar: ‘my family and my friends’, ‘my music and my guitar’, ‘the love
and warmth of my parents’, ‘a place whare I can be myself’, ‘drawing’. We hebben foto’s uitgewisseld van onze
huizen, de plekken waar we ons thuis voelen – of voelden. Daar waren de
verschillen indrukwekkend: de grote eenpersoonsslaapkamer van de
twee-onder-één-kap-woning uit Zuidhorn naast de flat uit Homs die er nu niet
meer is. “Hé, wij hadden ook 4 slaapkamers, maar nu zit het leger in ons huis.”
En daarnaast dan weer de foto’s van de stapelbedden in de noodopvangkamer waarin
twee gezinnen huizen. “We hebben van papier slinger gemaakt toen mijn
broertje jarig was. Hij hangt nog want hij is goed gelukt. En
dan is er een beetje versiering. Dat is, eh, hoe heet dat ook weer, gezellig.”
Donderdag gaan we bij Carla en haar medeleerlingen op
bezoek: op de fiets naar de noodopvang. Carla noemt het ‘our camp’. We nemen
stroopwafels en zelfgebakken koekjes mee. We krijgen thee, een rondleiding en mogen
in groepjes op bezoek in de kamers van de families van de ISK-kids. Daarna gaan
de vluchtelingenleerlingen mee met de Nederlanders: naar Zuidhorn, Bedum en
Beijum. Dat regelen ze zelf. “Ze mogen ook wel komen logeren in de meivakantie,
zeiden mijn ouders.”
![]() |
Zoek de verschillen: links een kamer voor één gezin... |
![]() |
...rechts een kamer voor één puber. |
Ik ben nog nooit zo’n open project aangegaan: ik weet niet
waar het naartoe gaat en hoe en wanneer we eindigen. Maar we zijn begonnen en
ik vind het spannend en geweldig. En ik weet dat elke stap die we doen pure
winst is. Voor mijn veertien Hollandse mentorleerlingen, omdat ze merken dat achter
het abstracte idee ‘vluchteling’ een collega-puber schuilgaat met wie ze meer
gemeen hebben dan ze voor mogelijk hadden gehouden. Voor Carla en haar ISK-klasgenoten:
omdat ze voor het eerst sinds ze in Nederland zijn optrekken met Nederlandse leeftijdgenoten, dingen samen doen en hetzelfde constateren als hun Nederlandse
klasgenoten: “Mevrouw, het was een superleuke les en ze zijn heel aardig!”