Vijf minuten voor de bel van het zevende uur. Het is mijn
laatste les van het jaar 2015. Wat er in mij vaart weet ik niet, maar ik vraag
mijn Atheneum 6 leerlingen nog even dit: “Wat vinden jullie eigenlijk van dit
vak?”
(Ze hebben Kunst Beeldend van mij, en we zitten in de afrondende fase van
een project, vlak voor de kerstvakantie.)
De antwoorden die ik krijg zijn verrassend en oprecht: ze
beschrijven exact de Grote Doelen die ik in mijn vak nastreef. “Vooral de
afgelopen maanden heb ik veel over het leven enzo geleerd,” zegt N1., de filosoof
van het stel. De anderen knikken instemmend. Ik denk eerst dat ze sociaal
wenselijk reageren – de bel gaat immers zo – maar dat blijkt niet het geval te
zijn. Sterker nog: ze nemen er eens goed de tijd voor.
Na een kwartier zitten
we er nog. “Ik ben op een andere manier naar dingen gaan kijken. Naar kunst,
maar ook naar andere dingen in de wereld”, zegt N2., de stilste.
“Ja en hoe je
zelf over dingen denkt. Maar dan echt. Waar je staat,” vult T. aan, de meest
bedachtzame. Ik geloof haast mijn oren niet.
Dat we het over echte dingen
hebben in mijn klasje zie ik wel. Dat ze inmiddels in staat zijn hun eigen
trajecten uit te stippelen en daar goed over kunnen praten, zie ik tot mijn
grote genoegen ook. Dat daar dan ook nog eens prima werkstukken uit voortrollen
maakt mij tot nu toe uiterst tevreden. Maar dat ze op dit niveau tot de kern
van leren komen, had ik niet durven dromen. ‘Non scolae sed vitae’: niet voor
de school, maar voor het leven. Zo zou je willen dat leerlingen over de hele
linie naar hun eigen schoolcarrière kijken.
“Mevrouw, soms heb ik zó’n hekel aan u,” vervolgt A. met
haar innemende grijns, en verslikt zich in de kruimels van haar zoveelste
kerstkransje wanneer ze haastig vervolgt: “…maar nu niet hoor!” Ik hoef niet te
vragen waarom: “Ja, u gaat soms maar door met het stellen van die vragen waar
ik de les ervoor ook mee worstelde en dan heb ik te weinig gedaan en het zijn
echt goeie vragen, maar het is soms behoorlijk confronterend. Die vragen en ook
dat ik dan niet doe wat ik had moeten doen.”
L. vervolgt: “Je kan je nergens achter verschuilen. Je moet het allemaal
helemaal zelf doen. Dus als het lukt is het te gek, maar als je er nog niet uit
bent is het behoorlijk frustrerend.” En L. kan het weten, want ze is een
keiharde werker.
Ze zijn het er tenslotte over eens dat dit vak veel tijd
kost en dat je behoorlijk in de problemen komt als je het niet bijhoudt
allemaal. Maar vooral dat veel meer mensen het zouden moeten volgen. Omdat je hier
echt dingen leert die ertoe doen. Zou dit niet voor alle vakken moeten gelden?
Ik sluit 2015 licht verdwaasd af: was dat echt wat ze zeiden, die leerlingen van mij?
Beter dan dit kan ik het niet formuleren. En ik
denk op de fiets naar huis: dit zouden we veel vaker moeten doen. Gewoon, op de
man af aan onze leerlingen vragen ‘wat ze er nu eigenlijk van vinden’. Zonder
enquêtes, zonder formats, zonder een van tevoren bedacht reflectief leerdoel
met al dan niet een inspectiebezoek, een 360 graden review of
beoordelingsgesprek in het vooruitzicht. Maar gewoon met ze praten, over de
vraag wat ze eigenlijk leren hier. En of dat ertoe doet. Daar kunnen we zelf nog
een boel van opsteken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten